Over een klein gebod uit de Tora: “Als u onderweg een vogelnest vindt…”

Over een klein gebod uit de Tora
“Als u onderweg een vogelnest vindt…”

“Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan.”

(Matteüs 5,17-19)

Inleiding

In het jodendom staan de Tora en de manier waarop je die in het dagelijkse leven in praktijk brengt centraal. Daarbij gaat het niet alleen om grote geboden als het liefhebben van God en de naaste, maar om alle ge- en verboden, ook die welke betrekking hebben op alledaagse zaken als kleding en voedsel. Net als Jezus zelf hielden ook zijn eerste volgelingen zich aan de voorschriften van de Tora, zoals die in hun tijd geïnterpreteerd werden (zie te tekst uit het Matteüsevangelie). Toen echter niet-Joden tot de christelijke gemeenschap toetraden kwam de vraag op in hoeverre ook zij zich aan alle geboden moesten houden. Met name de besnijdenis en de voedselvoorschriften (de kasjroet) werden onderwerp van discussie. Paulus hield een pleidooi om niet-Joodse christenen vrij te stellen van deze voorschriften. Zijn argumenten met betrekking tot de Tora, of misschien beter: de manier waarop zijn argumenten geïnterpreteerd werden, hebben bijgedragen tot het bij veel christenen levende negatieve beeld van Joods ‘wetticisme’ tegenover christelijk ‘geloof’. Christenen bleven vasthouden aan de belangrijkste Bijbelse geboden (‘de tien geboden’). Maar de uitwerking van alle 613 bijbelse geboden in een stelsel van interpretaties (de ‘mondelinge Tora’) en regels (‘halacha’) werd het exclusieve domein van het jodendom.

Vooral de laatste decennia zijn in het christendom de belangstelling en het begrip voor het eigene van het jodendom gegroeid. Veel katholieken herkennen in de rol van voorschriften in het dagelijks leven ook iets van het katholicisme van voor 1970, toen het ritme van het dagelijks leven bepaald door het ritme en de voorschriften van het kerkelijk jaar. Vaak werden die als dwingend ervaren. Maar intussen groeit ook het inzicht dat (religieuze) regels en rituelen het dagelijks leven verdiepen en verrijken.

In de tekst van Matteüs spreekt Jezus over het belang van zelfs het kleinste gebod. Daarom verkennen we in deze bijdrage ‘klein’ en voor de meesten van ons onbekend bijbels gebod, om te ontdekken welke betekenis het misschien ook voor ons kan hebben. We gaan daarbij onder andere te rade bij enkele bekende Joodse commentatoren.

Materiaal

Voor ieder het blad met teksten; papier en pennen; Bijbels.
Werkwijze

Deel aan de aanwezigen het blad met teksten uit.
Lees samen tekst 1. Wat zegt de tekst precies? Gebruik tekst 2 (uit de Talmoed) eventueel als leeshulp. Probeert u bij het lezen ook de situatie voor te stellen: u bent (te voet) onderweg van A naar B, u hebt honger en kunt niet zo gemakkelijk aan eten komen.
Leg uit dat dit kleine gebod van Deuteronomium 22,6-7 ingebed is in een hele weefsel van geboden dat je in de boeken Exodus-Deuteronomium vindt. Onze tekst staat niet op zichzelf. In Joodse commentaren wordt een verband gelegd tussen Deuteronomium 22,6-7 en Leviticus 22,28. Het principe dat de ene Bijbeltekst te maken heeft met de andere en dat de ene tekst de andere uitlegt vinden we in zowel het jodendom als het christendom.
Lees plenair tekst 3 (Leviticus 22,28); lees eventueel ook de context (Bijbel).
Afhankelijk van het aantal deelnemers leest en bespreekt u de commentaren van Maimonides en Nachmanides (tekst 4-5) in groepen of plenair. Gebruik hiervoor de vragen bij deze teksten (zie tekstbladen).
Aansluitend op of ter vervanging van de tekstbespreking schrijven de deelnemers in groepjes een brief aan de minister van Landbouw om te pleiten voor veranderingen in de bio-industrie. Gebruik in de brief de argumenten van Maimonides en/of Nachmanides. Andersom kan ook: stel dat u een dierenwinkel of boerderij hebt en de plaatselijke Dierenbescherming ervan wilt overtuigen dat u uw dieren goed behandelt. Gebruik in uw brief de argumenten uit de teksten.
Extra’s

U kunt eventueel nog een van de volgende kwesties aan de orde stellen:

Joodse commentatoren wijzen erop op dat er in de Tora twee geboden zijn waarbij gezegd wordt dat je een lang leven zult hebben als je je er aan houdt. Het gaat om het gebod uit Deuteronomium 22,6 en het gebod je vader en moeder te eren (Exodus 20,12 en Deuteronomium 5,16). Waarom zou het idee dat je lang zult leven juist bij deze twee geboden staan? Wat zou volgens u het verband kunnen zijn tussen die twee?
In het christendom is over het algemeen meer onderscheid gemaakt tussen mens en dier. De kerkvader Augustinus (345-430) bijvoorbeeld benadrukt dat dieren onderworpen zijn aan de mens. Thomas van Aquino (1225-1275) zegt dat schepping geordend is volgens een bepaalde hiërarchie, waarbij de mens bovenaan staat. De mens staat boven het dier, omdat dieren uitsluitend vanuit hun instinct handelen, terwijl mensen handelen vanuit hun vermogen om te denken. Leg hiernaast de opvatting van Maimonides (tekst 4).
In de christelijke traditie kennen we teksten, verhalen of personen die spreken van een andere visie op dieren dan die van Thomas. Kunt u daarvan voorbeelden noemen? (Denk bijvoorbeeld aan het bekende verhaal van Franciscus van Assisi en de wolf van Gubbio: zie WWW.CASA-IN-ITALIA.COM)
Verder lezen

Zie voor basisinformatie over Bijbel in jodendom en christendom en schriftelijke en mondelinge Tora, die HET SPECIALE DOSSIER.
Over jodendom en milieubehoud zie: Jonathan Sacks, Leven met verschil. Menswaardige verscheidenheid in een tijd van botsende culturen (Zoetermeer: Meinema/Kapellen: Pelckmans, 2005; ISBN 90-211-4081-0), blz. 208-226.
Teksten
Tekst 1

“Als u onderweg toevallig een vogelnest vindt in een boom of op de grond, een nest waarin een vogel op haar jongen of haar eieren zit, dan moet u het moederdier zelf ontzien als u het nest mocht uithalen. De jongen mag u meenemen, maar de moeder moet u in elk geval laten gaan. U zult er wel bij varen, een lang leven zal u beschoren zijn.”

(Deuteronomium 22,6-7)

Tekst 2

“Als u onderweg toevallig een vogelnest vindt” – dit sluit een vogelnest dat binnen handbereik ligt uit.”

(Babylonische Talmoed, traktaat Chullin 139a; Sifrei 22:55)

“…een nest waarin een vogel op haar jongen of haar eieren zit, dan moet u het moederdier zelf ontzien” – maar als ze daarboven vliegt, dan mag je haar pakken van haar jongen.”

(Babylonische Talmoed, traktaat Chullin 140b)

Tekst 3

“Een rund, schaap of geit mag niet worden geslacht op dezelfde dag als een eigen jong.”

(Leviticus 22,28)

Tekst 4

“De pijn van dieren in zulke omstandigheid is uitermate groot, want er is geen verschil tussen de pijn van mensen en die van andere levende wezens. De liefde en tederheid van de moeder voor haar kinderen komt immers niet voort uit het vermogen om te denken, maar uit de het vermogen je in te leven, een vermogen dat niet alleen de mens maar de meeste levende wezens hebben. (…).

Wat betreft het voorschrift dat we de moeder moeten laten wegvliegen wanneer we het jong pakken [Deuteronomium 22,6]: de eieren waarop de moeder zit en de jongen die hun moeder nodig hebben zijn over het algemeen ongeschikt als voedsel. Wanneer de moeder dus weggestuurd is ziet ze niet dat haar jongen gepakt worden en voelt ze geen pijn. Meestal zal dit voorschrift echter de mens ertoe brengen het hele nest onberoerd te laten, omdat [de jongen of de eieren] die hij mag nemen in de regel ongeschikt zijn als voedsel.

Als de Wet zegt dat we vee of vogels een dergelijk leed niet mogen aandoen, hoeveel te meer moeten we ervoor zorgen dat we onze medemens geen leed te berokkenen.”

(Maimonides (Mosje ben Maimon, afgekort ‘Rambam’, 1135-1204),
Gids voor de verdoolden, deel III, hoofdstuk 48.)

Tekst 5

“Dit gebod [Deuteronomium 22,6-7] is ook een uitleg van het gebod dat je de moeder en het jong niet beide op dezelfde dag mag doden (Leviticus 22,28). De reden voor beide geboden is dat we niet wreed maar barmhartig moeten zijn. Ook verbiedt de Schrift ons een soort uit te roeien, hoewel het ons toegestaan is exemplaren van de soort te doden [als voedsel]. Maar als je de moeder en het jong op dezelfde dag doodt of hen wegneemt wanneer ze vrij zijn om te vliegen, dan is het alsof je de soort uitroeit.”

(Nachmanides (Mosje ben Nachman, afgekort ‘Ramban’, 1194-1270),
Commentaar op de Tora)

Vragen bij tekst 4 en 5:

Wat is het (belangrijkste) argument in elk van deze commentaren? Welk argument spreekt u het meest aan?
Waar bent u het oneens met de tekst?
Welke van deze ideeën zijn volgens u eventueel nog steeds van belang voor denken over natuurbehoud en onze omgang met dieren? Of vindt u dat deze teksten eigenlijk achterhaald zijn? Waarom is dat dan zo, volgens u?
De Bijbelteksten in dit document zijn ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007