Zongen de engelen Hebreeuws?

“Gloria in excelsis Deo”. Het klinkt ons zo vertrouwd in de oren, dat we bijna zouden vergeten dat de herders bij Bethlehem geen Latijn verstonden. De engelen moeten hen dus wel in het Aramees hebben toegesproken. En vervolgens zongen ze Gods lof in het Hebreeuws, volgens de rabbijnen de heilige taal.

Waarom deze details? Omdat u, lezer, nu druk bent met Advent en Kerst. Maar … kort na de jaarwisseling komt alweer de Dag van het Jodendom. Op 17 januari. In 2009 voor de tweede keer in Nederland. Het thema is dan “hoe gaan joden en katholieken met de Schrift om?

De Schrift die joden en katholieken gemeenschappelijk hebben, is de Hebreeuwse bijbel. Maar we lezen haar heel verschillend. Vanuit verschillende invalshoeken, meet een andere bril en andere vooronderstellingen. Toch kunnen katholieken veel leren van de joodse leeswijze van de bijbel.

Als je goed kijkt, vind je in het Evangelie al de joodse leeswijze van de Hebreeuwse bijbel terug. Ook in de kerstverhalen bij Mattheus en Lucas. Het eerste evangelie legt de nadruk op Jozef. Hij vertoont veel overeenkomsten met zijn naamgenoot uit het Oude Testament. Hij is een rechtvaardige in de traditie van het Oude Testament. En hij is een dromer. Niet over zijn persoonlijke carrière, maar over de verlossing doe God aan zijn volk geeft. En over de rol die hij, Jozef, mag spelen voor het kind dat aan zijn zorg wordt toevertrouwd.

Maar Mattheus brengt ook een contrast aan. De pasgeboren verlosser moet vluchten naar Egypte, het land waaruit God het volk heeft bevrijd. De reden: de koning in het Heilig land is geen koning naar Gods hart, maar even erg als de Farao van destijds een kindermoordenaar. De wereld staat op z’n kop. Het volk heeft opnieuw behoefte aan verlossing, maar nu in eigen huis. En die verlosser wordt “uit Egypte geroepen” net als destijds het gehele volk.

Deze bescheiden voorbeelden laten zien, dat de joodse achtergronden van het NT geen aparte afdeling van de exegese vormen, maar integraal deel zijn van elk goed begrip van het NT.
Omgekeerd vormt het Nieuwe Testament soms een historische bron voor latere ontwikkelingen in de joodse traditie zelf. Een voorbeeld is de naamgeving van een jongetje bij de besnijdenis op achtste dag. Rabbijnse bronnen zwijgen over de achtste dag als moment van de naamgeving … tot inde middeleeuwen. Lucas vermeldt de achtste dag al bij Johannes de Doper (Lc 1,59vv) en Jezus zelf (2,21).

Toch zal gezamenlijke bijbellezing van joden en christenen zich vooral concentreren op de Oude Testament, de Tenach. Juist op dit voor veel katholieken weinig vertrouwde terrein, kunnen joodse inzichten ons verder helpen.

Bron: Jaap van der Meij.